Tijdens de coronapandemie werk ik in mijn pyjama vanuit mijn oude kinderkamer.
Ik hoor het gekletter van het bestek want mijn ouders zijn beneden aan het eten.
Ik word gebeld.
De vrouw aan de lijn staat op de stoep van de spoedeisende hulp in Tenerife.
Ze is er naartoe gelopen en staat daar nu in haar bikini.
Ze schaamt zich, maar ze kan nu niks.
Haar vriend, waar ze nog niet zo lang mee samen is, werd met de ambulance hiernaartoe gebracht.
Ik heb met haar te doen en vraag wat er is gebeurd.
“Hij is in elkaar gezakt bij het hotel en ik was er niet bij, dus ik weet niet hoe het nu met hem is”.
Ik hoor aan de andere kant het geluid van sirenes, want ambulances rijden af en aan.
Ze mag het ziekenhuis niet in vanwege corona.
Ik voel haar wanhoop en kwetsbaarheid terwijl ze tussen alle drukte antwoord probeert te geven.
Een zuster komt naar buiten.
Ze haalt de telefoon van haar oor.
Ik hoor de zuster zeggen dat de patiënt helemaal in de war is en niet weet waar hij is.
Vervolgens benadrukt de zuster dat hij weg moet uit deze privékliniek als hij geen verzekering heeft.
Over een half uur komt ze terug zodat we dat kunnen uitzoeken.
De vrouw legt de telefoon weer aan haar oor.
“Heb je dat gehoord?!”
Ik bevestig en laat de stilte haar werk doen.
Dan komt die diepe zucht en volgen de tranen.
Ik zucht met haar mee en geef haar alle ruimte.
Ik beeld me in dat de zinderend hete stoep onder haar voeten verandert in ijs.
Ze verontschuldigt zich en maakt een grapje dat ze blij is dat ze tenminste nog een mondkapje op heeft, zodat haar gezicht en tranen verborgen blijven.
We ademen samen diep in en langzaam uit.
En in gedachten leg ik een arm om haar heen.
Deze voelt ze, want ze zegt dat ze zich moederziel alleen voelde, maar ze heeft mij als engeltje op haar schouder en bedankt me.
Samen staan we daar tussen de uitlaatgassen, op de stoep.
Zij op haar flip-flops, ik in mijn pantoffels.